- kwaad
- kwaad1{{/term}}〈het〉1 [algemeen]mal 〈m.〉2 [schade, nadeel] tort 〈m.〉♦voorbeelden:1 een noodzakelijk kwaad • un mal nécessairekwaad doen • faire le malmen moet kwaad met goed vergelden • on doit rendre le bien pour le malkwaad met kwaad vergelden • rendre le mal pour le malhet kwaad was al geschied • le mal était déjà faitzich ten kwade keren • tourner malhij kan daar geen kwaad doen • il a conquis tous les coeursvan geen kwaad weten • être parfaitement innocentik zie daar geen kwaad in • je n'y vois aucun malergens geen kwaad in zien • ne pas entendre malice à qc.daar steekt geen kwaad in • ce n'est pas bien méchantzij bedoelt daar geen kwaad mee • elle n'y entend pas malicevan kwaad tot erger (vervallen) • (aller) de mal en pis2 meer kwaad dan goed doen • faire plus de tort que de bienkwaad stichten • faire du malhet kwaad met wortel en al uitroeien • couper le mal à la racine————————kwaad2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 [algemeen] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 mauvais; 〈bijwoord〉 mal2 [boos] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 fâché (contre, avec qn.); 〈bijwoord〉 d'un ton fâché♦voorbeelden:1 het is niet kwaad bedoeld • c'est dit sans malicehet kwaad (te verduren) hebben • être (mis) à maldat is zo kwaad niet • cela n'est pas trop malhij meent het zo kwaad niet • il n'y entend pas malicehet te kwaad krijgen • en avoir le coeur serré; 〈m.b.t. emoties〉 avoir les larmes aux yeuxhij is de kwaadste niet • il n'est pas bien méchant2 kwaad kijken • avoir un air fâchézich kwaad maken, kwaad worden • se fâcher (contre)
Deens-Russisch woordenboek. 2015.